Amsterdamse gevangenis het Rasphuis
Amsterdamse gevangenis het Rasphuis

Amsterdam_noir- In maart verscheen ‘Het noodlot van een ketter’, over Adriaan Koerbagh, die in de 17e eeuw moest boeten voor zijn religiekritiek.

Het was het eerste proces ter onderdrukking van wat de Verlichting zou gaan heten: de rechtszaak tegen Adriaan Koerbagh in 1668, naar aanleiding van de publicatie van zijn 672 pagina’s tellende woordenboek met de wonderlijke titel Het Bloemhof van allerley Lieflijkheyd sonder verdriet.

Koerbagh was een van de eerste vrijdenkers. Jonathan Israel noemt hem in zijn Radical Enlightenment een spinozist omdat hij net als Spinoza God in alles zag: God was ‘het wezen en zijn van alles’. Daarmee was hij een pantheïst, maar voor de machtige gereformeerden was het je reinste atheïsme.

Voor Koerbagh waren de godsdiensten vooral een bron van haat en nijd. Het lemma ‘Religie’ in de Bloemhof laat daar geen onzekerheid over bestaan: elke groep beweert en houdt staande dat zijn godsdienst de beste is, niet met argumenten, ‘maar met geweld van vuur en zwaard, van galg en rad. En ze vloeken en schelden elkaar om het hardst uit als ongelovig en goddeloos’. De gereformeerden hadden het toen zo’n beetje voor het zeggen. Alle vier de burgemeesters van Amsterdam waren streng gereformeerd of lieten geen kik van protest horen toen de gereformeerde kerkenraad zorgde dat Koerbagh om de Bloemhof werd gearresteerd. Dat arresteren was nog niet zo eenvoudig, want Koerbagh was naar Culemborg gevlucht. Daar dacht hij veilig te zijn. Maar de drukker van zijn nieuwe boek Een ligt schijnende in duystere plaatsen kreeg het te kwaad. Hij was gaan lezen wat hij aan het drukken was en was zich rot geschrokken. Zoveel ketterij was hem nog niet eerder onder ogen gekomen. Hij liet het niet bij schrikken. Terwijl het boek al voor de helft gedrukt was liet hij de productie stoppen en gaf hij Koerbagh aan wegens godslastering. Hij vertelde de magistraten precies waar ze hem konden vinden: in Leiden. Daar was hij naar toe gevlucht.

Adriaan Koerbagh, die de Bloemhof publiceerde onder het duidelijke pseudoniem Vrederyck Waarmond, geloofde niet in een persoonlijke God, en beschouwde de Heilige Drieëenheid als een contradictio in terminus. In de Bloemhof worden het bestaan van de hemel, de hel, satan, demonen, engelen, magie en hekserij ontkend. De Heilige geest was voor hem niet de geest gods, maar stond voor hem gelijk aan de rede, het redelijke verstand.

Koerbagh hoorde onder andere dertig jaar gevangenschap, zesduizend gulden boete, het doorboren van zijn tong en het afhakken van zijn rechterduim tegen zich eisen.

Koerbagh hoorde voor deze opvattingen dertig jaar gevangenschap tegen zich eisen, en verbanning uit Amsterdam, zesduizend gulden boete, betaling van de proceskosten, het doorboren van zijn tong en het afhakken van zijn rechterduim. Het doorboren van zijn tong en het afhakken van zijn duim gingen niet door, maar hij belandde wel in het Rasphuis aan de Heiligeweg. Daar zou hij door zijn gegaan met ‘syn bederfelick saet by een yder te strooyen.’ Ernstig ziek overleed hij een jaar later. ‘Eindelijk was er met de veroordeling van Adriaan Koerbagh eens duidelijk gemaakt dat de publieke gereformeerde kerk niet met haar dogma’s liet sollen.’ De gereformeerde kerk had de macht. Het was de enige kerk die het geloof publiekelijk mocht uiten, alle andere godsdiensten, zoals het katholicisme, moesten het in het geheim doen. Dat was de vorm die de tolerantie in die tijd aannam.

In Het noodlot van een ketter, het boek over Koerbagh van Bart Leeuwenburgh, staat dat het in twijfel trekken van de Almachtige God in die tijd hetzelfde was als twijfelen aan de zwaartekracht. Alsof een theoloog nu de relativiteitstheorie van Einstein niet serieus zou nemen. Toch was het ‘metafyisch gehakt’ maken van allerlei geloofsartikelen al decennia voorbewerkt door de verwetenschappelijking van het wereld door Descartes en het daaruit voortvloeiende cartesianisme.

Leeuwenburgh maakt veel werk van die voorgeschiedenis. Zoals ook van de wereld rond Koerbagh. Dat is ook wel nodig omdat over Koerbagh betrekkelijk weinig rechtstreekse biografische gegevens beschikbaar zijn. Leeuwenburgh lukt het desondanks om door middel van vrienden, collega’s en tijdgenoten een tamelijk duidelijk beeld te geven van Koerbaghs situering. De filosofie van Descartes was sfeerbepalend in de steeds groter wordende tegenstelling tussen geloof en wetenschap.

Religiekritiek was meteen kritiek op de staat

Descartes werd door de invloedrijke Utrechtse calvinist Voetius en zijn theologische collega’s als een bedreiging voor de orthodoxie van het geloof gezien. En niet alleen voor het geloof: een verkeerde interpretatie van de Bijbel zou de Republiek in gevaar kunnen brengen en de Spaanse vijand aan de overwinning kunnen helpen. Religiekritiek was dus meteen kritiek op de staat. 
In Koerbaghs Bloemhof werd het bestaan van ketterij ontkend. Er bestonden geen religieuze denkbeelden die in strikte zin onaanvaardbaar waren voor anderen. Je kon het er niet mee eens zijn, dat was uitstekend, maar daar moest het wel bij blijven. De Bloemhof was een woordenboek waarin allerlei woorden en latijnse ‘geheimtaal’ uit de kerkelijke, juridische, medische en academische wereld voor gewone mensen werden vertaald. Koerbagh maakte er natuurlijk gebruik van om de begrippen in zijn geest uit te leggen. De rede was daarbij zijn nieuwe God. Hij maakte korte metten met bijgeloof, vooroordelen, bedriegerij en misleiding. Hij ging daarbij niet in de geest van Spinoza te werk. Die had als wapenspreuk dat je voorzichtig en behoedzaam (caute) te werk moest gaan. Dat ging Koerbagh niet: ‘hij schreef met een scherpe pen, zijn stijl en toon waren direct, humoristisch, ironisch en sarcastisch’. 

Dat gold ook voor zijn broer Johannes, die in het boek van Leeuwenburgh bijna steeds in één adem wordt genoemd met Adriaan. Om te voorkomen dat hij ook veroordeeld zou worden, probeerde Johannes zijn aandeel in de Bloemhof te minimaliseren tijdens zijn vele zittingen met de kerkenraad. Daar werd duidelijk dat ook hij ‘vol synde van vuyge ketterijen’. Samen werden Adriaan en Johannes de personificatie van de radicale vrijdenkerij. Bloemhof was het bewijs. Het nieuwe boek, Een ligt schijnende in duystere plaatsen, werd dan wel niet uitgegeven, maar de drukproeven van het deel dat wel gedrukt was en het manuscript van de rest, werden zorgvuldig bewaard in het Amsterdamse archief. Er verscheen in 1974 pas een uitgave van. Daardoor kon Jonathan Israel schrijven dat het ‘one of the First and, by any reckoning, one of the most far-reaching texts of the European Radical Enlightenment was.’ 

De geschiedenis van de gebroeders Koerbagh illustreert dat de Hollandse tolerantie in de zeventiende eeuw wonderlijke vormen kon aannemen. Terwijl buitenlanders hier hun toevlucht zochten om in hun land te ontkomen aan vervolging op grond van hun geloof, oefenden de gereformeerden een ware morele en juridische schrikbewind uit. 

Het noodlot van een ketter is uitgegeven door Vantilt.
Door Carel Peeters